Reporting
De kinderen in de Centraal-Afrikaanse Republiek zijn juist trots op hun soldatentijd
In de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR) zijn 13.000 kindsoldaten bevrijd uit de handen van rebellengroepen. Organisaties helpen deze kinderen met reïntegreren en proberen hen ervan te weerhouden om weer terug te keren. Maar veel ex-kindsoldaten zijn juist trots op hun gewelddadige verleden.
Christopher (17) mist een hap uit zijn wenkbrauw. “Geschampt door een kogel”, legt hij uit. Een paar millimeter lager en hij had geen oog meer gehad, of erger. Maar dat hij ternauwernood is ontsnapt aan de dood weigert hij te geloven. Hij steekt zijn polsen uit. “Ik leef nog, omdat dit me beschermde.”
Je moet er met je neus bovenop zitten, maar dan zie je het: drie kleine streepjes staan diep in zijn huid gekerfd. Nog voor het bloed was opgedroogd zijn de sneetjes ingesmeerd met een magisch kruidenmengsel. Zijn zus Stevia (18) tilt haar blauwe paan een stukje omhoog: op haar bovenbenen prijkt dezelfde tatoeage. Gezet tijdens de initiatierite, vertelt ze.
Dat was in 2013, het jaar dat de Séléka, een verzameling islamitische milities, rovend en moordend naar de hoofdstad Bangui trokken om president François Bozizé af te zetten. In hun woonplaats Batangafo, een rivierstadje in het noordwesten, stormde een groepje Séléka het huis van Christopher en Stevia binnen en vermoordde hun vader. Waarom weten ze nog altijd niet.
Nu wonen ze bij hun grootmoeder in Bangui, in een huis van klei met houten luiken voor de ramen. Stevia schuift een dun gordijn opzij en wijst naar een matras op de grond. “Hier slapen we.” Buiten zoekt oma Rosalie verkoeling in een streepje schaduw. Zon en zorgen hebben diepe lijnen in haar gezicht getrokken. Toen haar zoon omkwam, moest ze de zorg voor haar kleinkinderen overnemen, vertelt ze. “Hun moeder kon het niet meer aan.”
Doodsbang dat de Séléka de CAR zouden veroveren, zag Rosalie maar een uitweg voor haar kleinkinderen: hun land verdedigen. “Ik wilde dat ze wraak namen voor de dood van hun vader.” Ze liet hen rekruteren door de Anti-Balaka, een overwegend christelijke militie die is ontstaan als tegenbeweging op de opmars van de Séléka.
Schietles
In het voorjaar van 2013 veroverden de Séléka de hoofdstad Bangui en betrad hun voorman Michel Djotodia het presidentieel paleis. Het gemak waarmee de rebellencoalitie het regime omverwierp was niet bepaald verrassend: het overwegend islamitische noorden voelde zich al lange tijd achtergesteld ten opzichte van de rest van het land. Bovendien kent de CAR een lange, gewelddadige geschiedenis van staatsgrepen.
Al na negen chaotische maanden stapte Djotodia onder zware internationale druk op. Een interim-regering nam de regie over, gevolgd door een gekozen regering in 2016, die tot op de dag van vandaag wordt geleid door president Faustin-Archange Touadéra.
Hoewel de verkiezingen voor een kleine opleving zorgden, was de euforie maar van korte duur. In grote delen van de CAR raast het geweld nog genadeloos door. Meer dan een miljoen mensen zijn ontheemd geraakt of het land ontvlucht, vier vijfde van het land is nog in handen van rebellen.
Ook in het relatief rustige Bangui is de verdeeldheid voelbaar. In de stad wonen vooral christenen, veel van hen zijn ontheemden uit andere delen van het land. Door de Verenigde Naties bewaakte moslim-enclaves vormen kleine kruitvaten in het hart van de stad.
Schietles
Stevia en Christopher wonen in de heuvels van Boy Rabe, een buurt die bekendstaat als een bolwerk van de Anti-Balaka. Kippen en varkens scharrelen tussen het afval, moeders zetten vlechtjes in het haar van hun dochters. Aan weerszijden van de rode zandpaden wordt beltegoed en geroosterde maïs verkocht. Weinig doet herinneren aan oorlogstijd, behalve dan misschien een wapenhandelaar, die een geweer op zijn gevel heeft geschilderd.
Het is nu bijna zes jaar geleden dat Stevia en Christopher zich aansloten bij de Anti-Balaka, maar de opwinding van de eerste dag zijn ze nog niet vergeten. Met een stuk of veertig andere kinderen zaten ze onder een grote boom. Of ze bereid waren om voor hun land te vechten? “We zeiden allemaal ‘ja’”, zegt Stevia.
Meisjes vormen een kwart van de kindsoldaten in de CAR. Zij hebben vaak een meer ondersteunende taak binnen de militie: brandhout halen, water dragen, gewonden verzorgen. Stevia kookte elke dag maniokbladeren met zout voor de troepen. Veel meisjes worden seksueel misbruikt, maar volgens Stevia is dat leed haar bespaard gebleven.
Christopher kreeg schietles. Voor hij de loop op mensen mocht richten, oefende hij op bomen en kleine dieren. In het kamp hadden ze altijd honger, maar daar tegenover stond kameraadschap en hoop. “Ik was gelukkig.” Zelfs toen hem werd opgedragen om mee te vechten, deed hij dat vol overgave. “Achttien vijanden heb ik gedood”, zegt hij, met een twinkeling van trots in zijn ogen. “Ja, ik heb ze geteld.”
Reïntegratie
Twee bloedige jaren later, in 2015, sloten de overheid en rebellengroepen een vredesakkoord. Van de gemaakte afspraken is weinig overeind gebleven: zowel de Séléka als de Anti-Balaka zijn inmiddels uiteengevallen in een kluwen aan milities die vechten voor de grondstoffen die het land rijk is: goud, diamanten en uranium.
Toch is de toezegging om kinderen vrij te laten door veel rebellengroepen opgevolgd. Ook Christopher en Stevia mochten naar huis.
Volgens Unicef zijn in de CAR sinds 2014 meer dan 13.000 kindsoldaten bevrijd. De VN-kinderorganisatie maakt deel uit van een speciale werkgroep die het ontwapeningsproces faciliteert. Nadat kinderen bij de rebellen zijn weggehaald krijgen ze psychosociale hulp en worden ze ondergebracht bij eigen familie of een gastgezin. Ze worden aangemoedigd om terug naar school te gaan, of krijgen een praktische opleiding aangeboden.
Welkome afleiding
Het optuigen van deze reïntegratietrajecten besteedt Unicef deels uit aan andere organisaties. Zo werkt kinderrechtenorganisatie Plan International samen met een timmermansopleiding, een werkplaats achter een drukke markt in het zuiden van de stad.
In een wolk van rondvliegend stof haalt Dieu Merci (15) planken over een cirkelzaag. Later wil hij zijn eigen meubelwinkel openen, vertelt hij, een schuchtere jongen die zijn jeugdpuistjes niet met rust laat. Hij was twaalf toen zijn ouders omkwamen, en hij zich aansloot bij de Anti-Balaka.
Zijn collega’s op de werkplaats zijn oud-kameraden. Praten over het conflict doen ze hier niet, zegt Dieu Merci: “We willen het verleden achter ons laten.” Planken zagen en spijkers slaan zijn een welkome afleiding voor ‘de foto’s in zijn hoofd’, zoals hij de herinneringen aan zijn krijgsdienst omschrijft. “Ik wil niet meer terugdenken aan dat leven.”
Gewelddadig
Stevia en Christopher vinden afleiding op school. Hoewel ze door drie jaar verzuim wat ouder zijn dan hun klasgenoten, vallen ze in de drukke klaslokalen van de Lycée Scientifique nauwelijks op.
Volgens pedagogisch medewerker Florien-Frédéric Dholywane hebben zo’n honderd van de tweeduizend leerlingen een verleden als kindsoldaat. Sommigen zorgen voor spanningen op het schoolplein. “Je ziet het terug in hun gedrag”, zegt hij. “Ze zijn vaak gewelddadig. Ze nemen de gewoontes van de militie mee naar school.”
Hoeveel het er zijn, weet niemand, maar wel is zeker dat een deel van de bevrijde kindsoldaten is teruggekeerd naar de militie. Heel opmerkelijk is dat niet, vindt Sandra Olsson van Child Soldiers International, een organisatie die wereldwijd een einde wil maken aan de inzet van kindsoldaten. “Veel kinderen hebben zich vrijwillig bij de militie aangesloten, of zijn door hun eigen familie aangemoedigd. Zodra de spanningen in het land oplopen, kunnen thuiswonende kinderen zomaar weer vertrekken, al is het maar voor een tijdje.”
Het lastige aan de situatie in de CAR is dat het onmogelijk is om kinderen van rivaliserende groepen met elkaar in contact te brengen, zeg Jacques Kachuka, manager kindbescherming bij Plan International. “Als je christelijke kinderen bij elkaar zet, zijn we bang dat moslims aanvallen. En vice versa.” Daar komt bij dat hulporganisaties met een chronisch tekort aan fondsen kampen, waardoor ongeveer een derde van de bevrijde kindsoldaten nog altijd op assistentie wacht.
Uitzichtloos
Een aantal van hen verblijft in Camp Béal, een voormalig militair terrein waar een paar honderd ex-Séléka strijders sinds het vertrek van ‘hun’ president Djotodia bivakkeren. Tussen de vervallen legerbarakken wachten ze tot de overheid hun demobilisatie afrondt, een proces dat nu al jaren duurt. De uitzichtloosheid groeit, het kamp ademt bittere melancholie.
Zachtjes zingt Jonathan (18) een patrouillelied voor. “De eerste weken bij de Séléka waren verschrikkelijk”, zegt hij vervolgens. Jonathan sloot zich niet vrijwillig bij de militie aan, maar nadat rebellen de kruidenierskraam van zijn ouders hadden vernield, voelde het alsof hij geen keus had. En toch: “Hoe meer ik tijd ik met hen doorbracht, hoe beter het eigenlijk ging. Als soldaat sta je er nooit alleen voor.”
De wapens weer oppakken, daar wil Jonathan niet aan denken. Hoe hij de toekomst wel voor zich ziet? Hij haalt zijn schouders op. “Ik weet het niet.” Hij en zijn ouders hebben niets om naar terug te keren, hun oude woonplaats Bangassou is nog te onveilig. Maar hier in Camp Béal blijven is ook geen fijn idee, waar de weerstand tegen de overheid toeneemt en de voortekenen voor een opstand al beginnen te borrelen.
Cyclus
In 2017 ondertekende de Centraal-Afrikaanse overheid de Opac, een facultatief protocol dat valt onder het Kinderrechtenverdrag van de Verenigde Naties en het rekruteren van minderjarigen in gewapende groepen verbiedt. Een stap in de goede richting, zegt Sandra Olsson van Child Soldiers International. Maar het is niet genoeg: “Opac schrijft voor dat er ook een nationale wet moet komen, in lijn met het protocol. De Centraal-Afrikaanse overheid werkt daar nog aan.”
En ook dan is er nog geen enkele garantie dat betere wetgeving op de grond iets zal veranderen. Jacques Kachuka van Plan International slaakt een diepe zucht. “Ik kan me niet voorstellen dat we aan het begin staan van vrede. Dit land zit in een cyclus. Het ene moment gaan we de goede kant op, even later moeten we weer van voor af aan beginnen.”
De afgelopen maanden laaide het geweld weer in alle hevigheid op, bij aanvallen in verschillende delen van het land vielen tientallen doden. Batangafo, de geboorteplaats van Christopher en Stevia, is afgelopen november in de as gelegd. 27.000 mensen zijn dakloos geraakt. De beelden van nasmeulende marktkramen in het noorden voeden de angst dat het ook in Bangui weer mis kan gaan.
Terugvechten
Oma Rosalie verzit op haar rieten kruk. Ook al ligt de dreiging van een nieuwe golf geweld altijd op de loer, ze zijn erop voorbereid. “Ik ben trots op mijn kleinkinderen, ik ben trots op de Anti-Balaka”, zegt ze, haar raspende stem fel van toon. “Zij zullen ons blijven beschermen.”
Haar kleinkinderen knikken. Als hun tijd bij de Anti-Balaka ze iets heeft geleerd, dan is het wel hoe belangrijk het is om je land te verdedigen. Spijt van hun bijdrage aan de rebellengroep hebben ze niet. “Ik wil mijn land blijven beschermen tegen het kwaad”, zegt Stevia. Later wil ze politieagent worden.
Volgens Christopher is het simpel: “Als ze ons met rust laten, dan laten wij hen ook met rust. Maar als ze ons weer aanvallen, dan aarzelen we niet om weer terug te vechten.”
Dit artikel en de foto’s kwamen tot stand met een subsidie van de International Women’s Media Foundation. Uit veiligheidsoverwegingen zijn de achternamen van de voormalig kindsoldaten weggelaten. Hun volledige namen zijn bekend bij de redactie.